11
‘Doet het pijn?’ vroeg Paco terwijl hij de zalf in de open wonden op zijn rug wreef. ‘Schreeuw het gerust uit, Joseph. Je hoeft je niet te schamen. Je bent nog geen twaalf, en zelfs volwassen mannen huilen van de pijn van deze zalf.’
Het deed inderdaad pijn, en de tranen stonden in zijn ogen. Hij beet op zijn lip. ‘Ik heet geen Joseph meer, ouwe. Ik neem niets meer van die klootzak aan.’
‘Nou, dat heb je vanavond toch gedaan: een flinke afranseling. Ik dacht dat je bewusteloos was toen ik je tussen die rotsen vond,’ zei Paco. ‘Waarmee heeft je vader je geslagen?’
‘Met zijn riem.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik zijn heroïne door de wc heb gespoeld.’
‘Dat lijkt me voor hem een goede reden. Hoe moet ik je noemen? Mag ik iets verzinnen? Daar ben ik goed in. Mijn magie zal je geluk brengen.’
‘Ik verzin zelf wel een naam.’ Hij huiverde toen Paco’s vinger over het opengereten vlees wreef. ‘En ik heb jouw magie niet nodig. Het is toch allemaal nep.’
‘O ja?’ vroeg Paco. ‘Geloof je niet in magie?’
‘Nee, het is één grote leugen.’ Hij sloot zijn ogen. ‘Als je echt magische krachten bezat, zou je rijk zijn en iedereen de les lezen en niet in dit smerige reservaat wonen.’
‘Zou jij iedereen de les lezen?’
Zijn handen balden zich tot vuisten. ‘Ja. Ik zou zo hoog opklimmen dat niemand me ooit meer pijn kon doen. Ik zou het hun allemaal betaald zetten.’
‘Wat ben je toch verbitterd. Het is maar goed dat je geen diyi bent. Je bent net een wild beest, klaar om de wereld te verslinden.’
‘Alles beter dan een leugenaar zijn, ouwe.’
‘Als ik geen magie heb, hoe komt het dan dat je rug dankzij mijn zalf morgen genezen is?’
‘Kruiden zijn ook niet magisch. Als ik zelf in de aarde wroet, kan ik vast een beter zalfje maken.’
‘O ja? Misschien moet je het eens proberen, ondankbare vlegel.’
‘Ik heb niet om je hulp gevraagd. Ik moest van jou naar deze grot komen.’ Hij deed zijn ogen open en keek naar het vuur op een meter afstand. De vlammen wierpen schaduwen op de wanden, en de geur van het mesquite-hout drong scherp door in zijn neusgaten. ‘Het is hier net zo vies als in mijn vaders hut op het reservaat.’
‘Grotten horen ook niet schoon te zijn. De Grote Geest heeft me dat verteld. Ze maken allemaal deel uit van de cyclus van de aarde, Joseph.’
‘Ik heet geen Joseph. En die aardenonsens is gewoon een excuus om lui te zijn.’
Paco gniffelde. ‘Dat is waar. Je kunt dwars door me heen kijken.’
‘Dat is niet zo moeilijk. Ik snap niet dat de ouderen niet aan iedereen vertellen dat je een bedrieger bent.’
‘Ze moeten toch in iets geloven. Er is al zo weinig over.’ Hij draaide de dop op het flesje zalf. ‘En ik ben echt een wonderbaarlijke bedrieger.’
‘Je geeft het dus toe?’
‘Waarom niet? Je zou toch niet anders geloven, Jo– Hoe moet ik je noemen?’
‘Jude.’
Paco’s dikke grijze wenkbrauwen gingen omhoog. ‘Jude? Waarom?’
‘Ik ben fan van de Beatles.’
Paco keek nog steeds verward.
‘“Hey Jude”,’ zei hij ongeduldig. ‘Dat liedje. Weet je dan helemaal niets?’
‘Dat liedje ken ik toevallig niet. Komt je nieuwe achternaam ook van de Beatles?’
‘Nee. Mijn achternaam heb ik in zo’n babynamenboekje in de drogisterij in de stad gevonden: Marrok.’
‘Klinkt goed. Je hebt een Spaanse moeder, toch? Is Marrok een Spaanse naam?’
‘Ik heb die naam echt niet gekozen vanwege haar,’ zei hij smalend. ‘Ze gaf helemaal niets om mij.’
‘Niet Spaans dus.’ Paco ging op zijn hurken zitten. ‘Frans?’
Jude was even stil en zei toen: ‘Marrok was een ridder aan het hof van koning Arthur.’
‘Een ridder? Dat verbaast me nou. Wat braaf.’
Jude ging meteen in de verdediging. ‘Niet zo’n slappe ridder. Marrok was anders.’
‘Hoezo?’
‘Hij was een weerwolf.’
‘En jij hebt iets met weerwolven?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien.’
Paco glimlachte. ‘Maar je zou weerwolven als magisch kunnen beschouwen, zoals ik.’
Jude schudde zijn hoofd. ‘Dat is niet hetzelfde.’
Paco keek hem onderzoekend aan. ‘Eens kijken. Een weerwolf is zwak en bezit geen kracht totdat hij “het beest” wordt. Dan overvalt hij zijn slachtoffers, verscheurt ze en doodt ze uiteindelijk. Je voelt je vast heel zwak als je vader je zo afranselt.’
‘Ik ben niet zwak.’
‘Maar als weerwolf zou je geen slachtoffer meer zijn, toch?’
Jude ging op zijn knieën zitten en trok zijn shirt aan. ‘Ik ga.’
‘Ja, het is tijd,’ zei Paco. ‘Kom morgen terug, dan doe ik er weer nieuwe zalf op.’
‘Ik heb die zalf niet nodig.’
‘O ja, dat zei je. Kom toch maar. Ik kan misschien wel een weerwolf gebruiken om mijn toverdrankjes te testen.’
‘Je steekt de draak met me.’
‘Nee, ik zou niet durven. Straks verscheur je me... Marrok.’
‘Misschien wel.’ Hij stond op. ‘En misschien ook niet, ouwe.’
‘Ik heet Paco. In jouw ogen mag ik oud zijn, maar ik word er niet graag aan herinnerd.’ Hij draaide zich om. ‘En ik maak geen grap. Een fel jong als jij zou een goede leerling kunnen zijn.’
‘Hoezo? Ik geloof niet in je magie. Ik ga niet liegen en zeggen dat ik er wel in geloof.’
‘Dat weet ik. Maar ik stel je gezelschap op prijs. Ik vind wel iets te doen voor je. Denk je dat je vader het goedvindt?’
‘Ja.’
Paco glimlachte. ‘En anders verander je in een weerwolf en verscheur je hem?’
‘Ja.’
‘Dan moeten we er maar voor zorgen dat je bij hem uit de buurt blijft. Ik zal met de ouderen in de raad praten.’
De ouwe meende het echt, besefte Jude. Of haalde hij alleen maar een geintje met hem uit? ‘Waarom doe je dit?’
‘Niet uit vriendelijkheid. Ik ben geen vriendelijke man. Misschien wil ik kijken of ik je ervan kan overtuigen dat je echt magie hebt.’
Jude schudde zijn hoofd.
‘Of misschien ben ik benieuwd of je je tegen me zult keren en al die verbitterdheid en woestheid op me loslaat. Ik heb nog nooit iemand gezien die zoveel opgekropte haat met zich meedraagt. Heel interessant.’
Jude staarde hem aan. Wat kon hij zeggen? Diep vanbinnen gloorde een sprankje hoop. ‘Dat is niet alles. Wat wil je van me? Ik ben bereid iets terug te doen. Heb je drugs nodig? Ik haal ze zo voor je in Nakadano.’
Paco schudde zijn hoofd. ‘Ik maak mijn rookdromen zelf wel.’ Hij trok de deken strakker om zich heen. ‘Ga weg. Ik wil nu slapen. Vanavond blijf je toch niet. Je wilt naar de rotsen terug waar ik je heb gevonden. Je zult je verstoppen, nadenken en koken van woede. Wat een tijdverspilling. Daarna zul je terugkomen...’
‘Misschien.’
‘Niet misschien. Je zult terugkomen, Jude Marrok...’
Paco.
Marrok deed zijn ogen open en staarde in de duisternis. Hij had al jaren niet meer over Paco gedroomd. Niet sinds hij had leren leven met zijn dood. Waarom nu wel?
Hij stapte uit bed, liep naar het raam en gooide het open. De lucht was koel op zijn naakte lichaam, en hij ademde diep in.
De naam Marrok klinkt niet Apache, had Devon gezegd. Dat ene zinnetje had al die herinneringen aan zijn jeugd naar boven gebracht.
Ze kwam in vele opzichten te dichtbij. Seks was een basisbehoefte, seks was veilig. Herinneringen waren dat nooit. Ze kroelden en kronkelden, veranderden en verontrustten.
Toch zou hij haar niet wegsturen. De lust was te groot. Hij was opgefokt en kon alles aan.
Paco was er niet meer. De verbitterde jongen die hij al die jaren geleden was geweest, was volwassen geworden. Maar sinds Devon in zijn leven was gekomen, waren ze ineens allebei bij hem.
Het was goed. Hij kon het aan.
‘Woont jouw Addie in een van die huizen?’ Devon keek uit het raampje van de helikopter naar de reusachtige herenhuizen onder hen. ‘Ze moet wel ontzettend verwend zijn.’
‘Ze is een golden retriever; die zijn moeilijk te verwennen.’
‘Nee hoor. Ze maken het gewoon zo aanlokkelijk dat je het niet erg vindt om te doen.’ Devon schudde haar hoofd terwijl de helikopter begon te dalen. ‘Dit zijn ongelooflijke landgoederen, en het uitzicht...’
‘Dit is de Seventeen Mile Drive. Hier staat het duurste onroerend goed aan de kust.’ Hij wees naar een groot herenhuis op een heuvel met uitzicht op de Grote Oceaan. ‘Daar woont Addie.’
Devon floot zacht. ‘Dat is nog eens een kennel.’
‘En hij wordt bewaakt alsof het Fort Knox is. De eigenaar is miljardair, en alles wat hij bezit wordt bewaakt alsof het om edelstenen gaat.’
‘Hoe heb je hem overgehaald Addie in huis te nemen? Houdt hij van honden?’
‘Ja. En hij houdt nog meer van zijn vrouw. Zij is degene die Addie van me heeft overgenomen.’ Hij pauzeerde. ‘Hoewel ik haar niet heb verteld waarom ik dat graag wilde.’
Devon schudde haar hoofd. ‘Marrok, je bent onmogelijk. Je kunt niet iedereen manipuleren omdat het jou goed uitkomt. Het is niet juist of eerlijk.’
‘Ik weet het.’ Hij trok een grimas. ‘Het leek me het beste. En het was ook goed voor haar. Maar als ik wil dat ze je in huis neemt, moet ik er nu wel aan geloven.’
‘De tweede zwerver?’
‘Ja. Zo zou je jezelf kunnen noemen, want ik heb je je huis ontnomen.’
Iets in zijn stem bracht haar ertoe hem aan te kijken. ‘Dánner heeft me mijn huis ontnomen.’
‘Het domino-effect.’ Hij pakte zijn telefoon. ‘Ik moet haar melden dat we eraan komen, anders worden we belaagd door de beveiligers.’
‘Doe dat vooral,’ zei Walt droog.
Marrok toetste het nummer in en wachtte tot er werd opgenomen. ‘We cirkelen boven je. Licht je de beveiliging in?’ Hij hing op. ‘Sarah klonk gespannen. Misschien hebben we een probleem.’
‘Sarah?’ vroeg Devon.
‘Sarah Logan, Addies oppasser.’ Hij wees naar de vrouw die op het platform naast het huis stond en omhoogkeek naar de helikopter. ‘Daar is ze.’
Devon zag een lange, slanke vrouw met door de zon gebleekt bruin haar dat door de rotorbladen van de helikopter alle kanten op woei. ‘Sarah Logan... Die naam ken ik...’
‘Ik had niet anders verwacht. En je kent hem niet van het glamourkatern in de krant,’ zei Marrok. ‘Sarah en John leiden een heel rustig leven.’
‘Nee, niet uit de krant.’ De helikopter was geland, en Devon kon de vrouw die naar hen toe liep nu beter bekijken. Het was niet alleen Sarah Logans naam die haar bekend voorkwam. Het was haar houding; ze bewoog zich krachtig en soepel, en haar blik was strak en enigszins strijdlustig op Marrok gericht. ‘Volgens mij is ze niet blij om je te zien.’
‘Zet je schrap,’ mompelde hij terwijl hij haar uit de helikopter hielp. ‘Dit wordt een woede-uitbarsting.’ Hij glimlachte. ‘Aardig van je om ons te komen begroeten, Sarah. Dit is Devon Brady. Ze is dierenarts.’
‘Er is niets mis met mijn honden. Ik heb haar niet nodig.’ Koeltjes voegde ze eraan toe: ‘En jou ook niet, Marrok. Ga weg. Je neemt Addie niet mee.’
‘Je hebt altijd geweten dat het voor tijdelijk was. Je bewees me alleen maar een dienst.’
‘Ze heeft het hier prima naar haar zin. Je neemt haar niet mee.’
Ineens wist Devon waar ze Sarah van kende. ‘Turkije. Een reddingsmissie na een aardbeving. Jaren geleden. Het was mijn tweede reddingsmissie. Jij zat bij een van de reddingsteams uit California.’ Ze fronste haar voorhoofd en probeerde zich de missie te herinneren. ‘Je had een golden retriever...’
‘Monty,’ vulde Marrok aan.
‘Klopt,’ zei Devon. ‘Een prachtig beest... Maar ik ben je nooit meer op andere missies tegengekomen.’
‘Ik heb daarna nog maar één andere missie gedaan,’ zei Sarah. ‘Monty werd te oud voor de uitputtende trips.’ Ze keek naar Marrok. ‘Indonesië. Daar heb ik Marrok leren kennen. Hij was daar met Ned. We hebben elkaar heel goed leren kennen.’ Ze tuitte haar lippen. ‘We bleken al snel veel gemeen te hebben: we hebben allebei indiaans bloed.’
‘Ik moet je onder vier ogen spreken, Sarah,’ zei Marrok.
‘Het levert je niets op. Je neemt Addie niet mee.’
‘Dat is niet de reden van mijn komst. Ik zal haar ooit moeten meenemen, maar niet nu.’
Devon zag dat de spanning uit Sarah wegebde. ‘Waarom zei je dat verdorie niet eerder?’
‘Je vroeg er niet naar en hebt die conclusie zelf getrokken.’
‘Nou, kom dan maar mee naar het huis.’ Ze wendde zich tot Devon. ‘Sorry dat ik onbeleefd tegen je was. Maar Marrok gaf zich zoals gewoonlijk weer niet bloot, en ik maakte me ernstige zorgen.’
‘Ik begrijp heel goed wat je bedoelt.’
Sarah nam haar aandachtig op en knikte toen. ‘En dat begrijp ík heel goed.’ Ze draaide zich om. ‘Kom mee naar de veranda aan de achterzijde. Daar kunnen we praten, Marrok.’
‘Alleen,’ herhaalde Marrok. ‘We zetten Devon op het terrein af, zodat ze Addie en de andere honden kan ontmoeten.’
‘Waarom mag ze er niet bij zijn?’ Sarah keek hem met samengeknepen ogen aan. ‘Wat voer je in je schild?’
‘We moeten even onderhandelen. Devon hoeft daar niet bij te zijn.’ Hij voegde eraan toe: ‘En misschien vervloek je me wel als ik mijn verhaal heb gedaan. Devon zou daar veel te veel van genieten.’
‘Misschien wel,’ zei Devon.
Sarah knikte. ‘Oké, de honden zijn rechts van de veranda lekker aan het ravotten.’ Ze leidde hen om het huis heen. ‘Daar zijn ze.’
Drie honden renden over het terrein, hun staarten zwiepten als pluimen achter ze aan. ‘Addie is de rode golden retriever.’ Ze wierp een blik op Marrok. ‘Je ziet dat ze goed verzorgd wordt.’
‘Daar heb ik nooit aan getwijfeld.’
Devon verstijfde. ‘Mijn hemel, dat is geen hond die daar achter haar rent. Dat is een wolf.’
Sarah knikte. ‘Maggie. Maar ze kan goed met de honden opschieten.’
De derde hond haalde Addie in, hapte speels in haar staart, draaide zich vervolgens om en schoot opgewekt weg.
‘En wie is dat?’ vroeg Devon.
‘Monty.’ Sarahs blik was strak op de hond gericht ‘Dat is mijn Monty. Is hij niet prachtig?’
‘Monty?’ Ze herinnerde zich Monty, de golden retriever, als een heel lief beest en een geweldige reddingshond, maar zelfs jaren geleden had ze al gezien dat hij aftakelde. ‘Hij oogt... kerngezond.’
‘Ja,’ zei Sarah. ‘Hij mocht van mij met pensioen en ik ging ervan uit dat ik hem elk moment kon verliezen. Maar ineens leek hij weer op te leven en langzaam kreeg hij zijn energie weer terug. Volgens mij had het iets met Addie te maken.’
‘Denk je?’ vroeg Marrok behoedzaam.
‘Het leek wel alsof spelen met een jongere hond hem een reden gaf om door te gaan. Hij had al lang geleden moeten sterven, maar ik stel geen vragen. Ik accepteer het gewoon en hoop wanhopig op nóg een dag, nóg een week. Hij is altijd sterk geweest, en nu lijkt hij sterker dan ooit.’ Ze wendde zich tot Marrok en zei fel: ‘En ik geef Addie niet op, want ik wil niet het risico lopen dat Monty depressief raakt of achteruitgaat. Op zijn leeftijd is elk moment waardevol.’
‘Ja, dat is zo,’ zei Marrok. ‘Ga maar lekker meespelen, Ned.’
De zwarte labrador holde weg en even later bevond hij zich midden in de roedel.
‘Devon, we zijn zo terug.’ Marrok gebaarde naar de veranda. ‘Laten we even praten, Sarah.’
Ruim een uur later zag Devon Sarah Logan de trap af lopen, het pad op dat naar het terrein leidde. Marrok was niet bij haar.
‘Heb je Marrok zijn koffers laten pakken?’ vroeg Devon. ‘Als ik jou was wist ik het wel.’
Sarah plofte naast Devon neer in het gras en ging in kleermakerszit zitten. ‘Ik heb tegen hem gezegd dat ik met je wilde praten. Hij heeft de gewoonte alles zelf te willen afhandelen.’ Ze fronste. ‘Waarom heeft hij mij in vredesnaam niet eerder over die verdomde shi’i’go verteld? Maar nee hoor, hij liet me in de waan dat Monty elk moment achteruit kon gaan en dat ik hem kon verliezen. De geniepige klootzak.’
‘Dat was verkeerd van hem,’ zei Devon.
‘Beslist. Weet je, ik mocht Addie van hem hebben onder de voorwaarde dat ik haar één keer per week meenam naar een van de ziekenhuizen in de buurt om patiënten te bezoeken. Ik vond het prima; dat deed ik zo af en toe ook met mijn eigen honden. Op Maggie na dan. Wolven zijn niet welkom.’ Ze haalde diep adem. ‘Ik kan hem wel vermoorden. Hij had me de reden kunnen vertellen.’
‘Mee eens. Maar hij maakte zich zorgen over Addie en de andere honden. Ik denk dat hij de gewoonte heeft ontwikkeld niemand in vertrouwen te nemen.’
‘Je verdedigt hem.’ Sarah nam haar aandachtig op. ‘Dat verbaast me, gezien alles wat hij je heeft aangedaan.’
‘Ja, dat is zo.’ Ze keek naar de honden, die moe van hun wilde spel in het gras lagen te hijgen. ‘Moet je ze nou zien. Ik vind het heerlijk om naar honden te kijken. Zelfs als ze oud zijn, zie je nog steeds glimpen van jeugdigheid in ze.’
‘Zomer.’
Devon knikte. ‘Zomer.’ Ze bleef naar de honden kijken. ‘Je hoeft ons niet in huis te nemen. Het kan je in gevaar brengen. Ik begrijp het best als je tegen Marrok hebt gezegd dat het onmogelijk is.’
‘Dat heb ik niet gezegd,’ zei ze. ‘Ik heb gezegd dat ik jou en je vrienden graag welkom heet in mijn huis. Geen enkele klootzak die honden vermoordt krijgt Addie in handen.’ Ze glimlachte fel. ‘Of degenen die met haar verbonden zijn.’
‘Maar ik ben niet met haar verbonden.’
‘Ik denk van wel.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik kan zien dat er een band is tussen jou en Ned. En de manier waarop je naar de honden kijkt...’
‘Dat zegt niks. Je bent duidelijk net zo’n hondenliefhebber als ik.’
‘Ja,’ zei Sarah. ‘Maar zo af en toe komt er een hond voorbij die je hart verovert en dat blijft doen. Voor mij is dat Monty.’ Ze pauzeerde. ‘En wat Marrok ook heeft gedaan of doet, ik zal hem mijn hele leven dankbaar blijven. Hij had Addie niet aan me hoeven geven. Maar ik denk dat hij op dat laatste tripje zag hoe verdrietig ik over Monty was. Ik herinner me dat we op een avond op die laatste rampplek in Indonesië bij het vuur zaten te praten. Ned zat naast hem. Hij stak zijn hand uit naar Monty en aaide haar. Hij glimlachte en zijn handen waren zo liefdevol...’ Ze schraapte haar keel. ‘Dat was de enige keer dat ik die kant van hem zag. Hij is zonder twijfel het type ruwe bolster, blanke pit. Maar twee weken nadat we waren teruggekeerd naar de Verenigde Staten, bracht hij Addie bij me. Hij vroeg me of ik een poosje voor haar wilde zorgen. Hij zei dat ze een beetje druk was, maar een goed hart had.’ Vol verwondering schudde ze haar hoofd. ‘En ik dacht dat ik hém een dienst bewees.’
‘Dat heb je ook gedaan. Je bent Addies oppasser geworden.’
‘En hij gaf mij mijn Monty terug.’ Haar ogen glinsterden van de tranen. ‘Dat maakt al het andere goed, toch?’
Devon knikte. ‘Geloof je in die panacee?’
‘Ik móét er wel in geloven.’ Ze keek weer naar Monty. ‘Ik ben er dagelijks getuige van.’
‘En Maggie dan? Vertoont zij ook tekenen?’
‘Je hebt haar gezien. Dezelfde kracht, dezelfde energie.’ Ze pauzeerde. ‘Ik heb Marrok gevraagd of die shi’i’go misschien overdraagbaar is. Of datgene wat de honden uitstralen zo krachtig is dat mensen en dieren niet alleen genezen maar ook drager worden.’
‘En wat zei hij toen?’
‘Hij zei dat hij er niet genoeg vanaf wist. Hij had het te druk met het alleen al in leven houden van de honden. Maar ik mag graag denken dat Monty en Maggie zomerhonden zouden kunnen zijn.’
‘En wat was de reactie van de patiënten in het ziekenhuis waar je Addie mee naartoe nam?’
‘Met de meesten ging het al snel veel beter, maar ik heb er nooit aan gedacht dat het iets met Addie te maken had. Twee patiënten zijn desondanks gestorven. Dus het is duidelijk niet perfect.’ Sarah voegde eraan toe: ‘Maar wat is perfect? Mijn oude vriend Monty is nog steeds gelukkig en leeft nog steeds. Dat is voor mij goed genoeg.’
‘Maar niet voor de mensen die achter de honden aan zitten.’
‘Ik weet het. Ik ga vanavond met John praten en overleggen hoe we ze juridisch kunnen beschermen. Hij is de laatste tijd politiek actief en heeft contacten in het Witte Huis. Het zou heel discreet moeten worden afgehandeld, want als het bekend wordt, gaan er overal pressiegroepen met elkaar op de vuist.’
‘Het kan al te laat zijn. Marrok zei dat Danner dichterbij kwam.’
‘Dat is Marroks strijd. Ik doe wat ik kan. Over Addie hoeft hij zich geen zorgen te maken. Ik verdubbel de beveiliging rond het terrein. Marrok zei dat Bridget hen maar met moeite kon ontlopen. Vanaf vanavond zal ze over de beveiligers struikelen. Alleen met een leger kom je nog door de beveiliging heen. Bovendien is het handig dat ik een echtgenoot als John heb, die zoveel macht heeft. Wie hem voor de voeten loopt, heeft een groot probleem.’ Kordaat voegde ze eraan toe: ‘En ik zal tegen Marrok zeggen dat hij je twee vrienden moet sturen. We zullen ze beschermen.’
‘Dank je. Ik waardeer het dat je zoveel moeite voor ons doet.’
‘Geen probleem. Het hoort erbij. Ik geloof dat wat Marrok doet juist is, en als ik in een zaak geloof, ga ik ervoor. Dat is de reden dat ik reddingswerker ben geworden.’ Ze glimlachte. ‘En waarschijnlijk de reden dat jij dierenarts bent geworden.’
‘Ja.’ Ze dacht terug aan haar gesprek in de helikopter met Hilda Golding toen ze van Santa Marina wegvlogen. Ze hadden het gehad over de reden waarom ze steeds weer naar rampgebieden gingen.
Het draaide allemaal om leven.
En was dat niet waar Sarah het nu over had? De panacee was leven en de moeite van elk risico of elke opoffering waard.
Dat was wat Sarah zou gaan doen.
Dat was waar Bridget nu mee bezig was: Camelot beschermen tegen de aanvallers.
‘Je fronst je wenkbrauwen,’ zei Sarah. ‘Is er iets?’
Ze knikte. ‘Ik moet er eerst zelf over nadenken.’
Sarah kwam overeind. ‘Nou, wat het ook is, we kunnen het aan. Ik moest van Marrok vragen of je hem bij de helikopter met Ned kunt ontmoeten. Hij zei dat hij met je zou terugvliegen naar de ranch om Nick Gilroy en je huishoudster te halen. Hij dacht dat je wel met hen wilde praten.’
‘Hij heeft gelijk. Ze zijn al veel te veel heen en weer geslingerd zonder enige inspraak.’ Devon stond langzaam op. ‘Ik ga Ned halen.’
‘Doe dat.’ Sarahs stem was afwezig terwijl ze naar het huis liep. ‘Ik moet John bellen...’
Ned was weer aan het spelen geslagen, deze keer met Addie. De zwarte labrador en de golden retriever vormden samen een schitterend kleurenpalet tegen het groene gras. Het waren allebei honden van Paco geweest, en ze hadden waarschijnlijk ook zo samen gespeeld op dat zonovergoten terrein in Arizona. Ned was gehoorzaam. Als ze hem riep, zou hij naar haar toe komen.
Maar ze riep hem niet.
Langzaam liep Devon naar de honden toe. Monty en de wolf, Maggie, bleven stilstaan en keken naar haar terwijl ze op hen af liep. Er ging geen dreiging van hen uit, alleen nieuwsgierigheid. Hun vacht glansde in het felle zonlicht, en in hun ogen zag ze dezelfde wijsheid die ze in die van Ned had gezien. Kon het zijn dat Sarahs wens was uitgekomen? Had het onderlinge contact alleen ze tot Marroks honden gemaakt? Of misschien waren ze daarvóór ook al speciaal geweest en zag ze alleen maar wat ze wilde zien. Elke hond was uniek en op zijn eigen manier waardevol.
‘Hallo,’ zei ze zacht. ‘Ik ben Devon. Ik doe je niets.’
Ned had haar gezien, rende over het terrein naar haar toe en blafte opgewekt. Addie kwam schuivend tot stilstand, draaide zich om en volgde hem. Even later was Devon omringd door de vier dieren. Ze schuurden tegen haar aan en maakten zachte geluidjes diep in hun keel. Ze cirkelden om haar heen en probeerden dichterbij te komen, vol van liefde.
Devon richtte haar gezicht op naar de zon en voelde zich zo licht als een veertje, alsof ze zo kon opstijgen naar die schitterend blauwe lucht. Haar hart zwol en klopte met de geluiden en geuren van de natuur: de geur van het gras, het geruis van de wind in de bomen...
En met al die liefde en schoonheid van de zomerhonden om haar heen.
Bridget verstarde, haar blik gericht op Devon Brady, die daarbeneden met de honden stond. Er was iets gaande. Devons hoofd was omhooggericht, alsof ze de zon in zich opnam. Het had een vredig plaatje moeten zijn, maar dat was het niet. Er was te veel activiteit onder de oppervlakte. Bridget voelde de golven van emotie die van de andere vrouw uitgingen. Ze wist niet waar het om ging, maar wel dat Devons gevoelens ongelooflijk intens waren.
En zulke intense emoties konden niet bestaan zonder een explosieve ontlading.
‘Wat gebeurt er met je, Devon Brady?’ mompelde ze.
Donkere wolken.
De zon scheen, maar donkere wolken leken de vrouw met de honden te omgeven.
Bridget voelde een rilling.
Het heeft niets te betekenen, zei ze tegen zichzelf. Het was niet zoals met Fraser. Nóg niet. Ze kende Devon Brady niet eens goed.
Maar ze kon zien dat die dodelijke stormen om haar heen steeds donkerder werden.
‘Het is heel aardig van u dat u hier bent gekomen, rechercheur Enright,’ zei Danner. ‘Vooral in deze tijd van grote zorgen voor u.’
‘Hoe kon ik anders?’ zei Lester Enright kortaf. ‘Uw vriend Caswell heeft me op een zeer effectieve manier weten te lokken. Hij zei dat u mijn vrouw kunt terughalen.’
Danner nam hem op. Ja, hij had Enright correct beoordeeld aan de hand van de rapporten die hij van Caswell had gekregen. Je wist het nooit zeker, totdat je daadwerkelijk tegenover elkaar stond. Hij was zich bewust geweest van de woede, de duisternis, onder die façade die hij de wereld toonde, maar de wreedheid had hij niet kunnen voelen. Enright zou het uitstekend doen. Het enige wat hem nu restte, was de man strikken en vervolgens op de juiste knoppen drukken. ‘U schijnt steeds te vergeten dat ze van u is gescheiden.’
‘Dat was een vergissing. We gaan het weer met elkaar proberen. Kunt u me nu wel of niet informatie geven over de verblijfplaats van mijn vrouw?’
‘Ik hoopte eigenlijk dat we konden samenwerken om dat doel te bereiken.’
‘Dus u weet niet waar ze is?’ Enright kwam overeind. ‘Dan verdoe ik mijn tijd hier.’
‘Gaat u zitten. Ik weet inderdaad niet waar ze is,’ zei Danner. ‘Maar ik weet wel met wíé ze is. En het gaat niet om een of andere cocaïnejunk die haar dwingt drugs voor hem te scoren. Maar dat vermoedde u zeker al?’
‘Is dat zo?’ vroeg Enright behoedzaam.
Strik hem. ‘Ze is al eerder bij u weggelopen, maar deze keer heeft ze iemand gevonden die haar weet te vermaken. Ze heeft de kans die de overval op de kliniek haar bood aangegrepen en is ervandoor gegaan.’
Enrights gezicht werd rood van woede. ‘Dat is nonsens.’
‘Ik val u niet aan. Ik wil u alleen maar helpen. Denk er eens over na. Er zijn geen lichamen gevonden op de boerderij en al haar dieren zijn op mysterieuze wijze verdwenen. U hebt de mogelijkheid vast wel overwogen.’
Hij antwoordde niet meteen. ‘Inderdaad, ja.’
Druk op de juiste knop. ‘En u wilt graag weten met wie die kleine slet het bed deelt.’
Hij antwoordde niet, maar Danner zag dat zijn lichaam zich plotseling spande. ‘Marrok. Jude Marrok. Vrouwen schijnen hem aantrekkelijk te vinden. Hij hoeft geen enkele moeite te doen om ze zijn bed in te krijgen, ook Devon Brady niet.’
‘Waar is hij?’ vroeg Enright hees.
‘Nou, dat is nu het probleem. Ik weet het niet zeker. Ik geef niets om die Devon van u, maar met Marrok heb ik nog een appeltje te schillen. Als ik uw “vrouw” tevoorschijn kan toveren, krijg ik Marrok misschien te pakken. Interesse?’
‘Hoezo denkt u dat ik hem wel kan vinden?’
‘Ik heb de financiële middelen om mensen om te kopen, maar u bent politierechercheur. U hebt een penning. U kunt telefoonlijnen aftappen, sporen natrekken, informatie vergaren die alleen voor de politie toegankelijk is. En u kent Devon Brady als geen ander. U kunt me vast vertellen welke kant ze op zal springen.’
‘En wat zit er voor mij in?’
‘Ah, de eeuwige vraag. Is het niet genoeg om Devon Brady te vinden?’
‘Deze keer niet.’ Hij tuitte zijn lippen. ‘Dit was de laatste keer dat ze een spelletje met me heeft gespeeld. Ze verdient straf.’
‘Ik voel met u mee.’ Danner leunde achterover in zijn stoel. ‘Laat me even nadenken. Volgens mij kan ik u wel van dienst zijn. Wat dacht u van een korte vakantie? Een maandje of vijf, zes? Ik ben voor vijftig procent aandeelhouder van een medicijnendistributiecentrum in Nigeria en heb er een prachtig huis. U zou zich er zeer thuis voelen. Ik zal u van de financiële middelen voorzien om het u gemakkelijker te maken.’
‘Is dat alles? Ik heb u nagetrokken. U bent rijk en machtig. Als u iets van me wilt, zult u daar flink voor moeten betalen. En ik wil helemaal niet naar Nigeria.’
‘Jawel hoor. Geld is alles in die Afrikaanse stadjes. Ik heb bijvoorbeeld een probleem met de lokale overheid aangaande de distributie van mijn medicijnen. Een beetje discrete omkoperij, en het bestuur kijkt gewoon de andere kant op.’
‘Wat voor probleem?’
‘Het belangrijkste medicijn dat we distribueren, is bedoeld voor pasgeboren aidsbaby’s, om hun immuunsysteem te versterken. Het stadsbestuur heeft geklaagd dat de medicijnen zijn aangelengd en zo oud zijn dat ze hun werking hebben verloren en dat we ze op de zwarte markt kopen.’
‘En is dat zo?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat maakt het uit? Die baby’s zouden waarschijnlijk toch sterven.’ Hij pauzeerde. ‘Maar ik vertel u alleen maar over mijn oplossing voor een lastig probleem om u de ogen te openen voor de vrijheid die mannen zoals wij onder de juiste omstandigheden genieten.’
Enright keek met samengeknepen ogen naar Danners gezicht. ‘Vrijheid?’
Nu de deal sluiten. Duw de klootzak over de rand. ‘Het is nog altijd een primitief land,’ zei Danner zacht. ‘Er zijn daar plekken waar je een vrouw kunt verbergen en alles met haar kunt doen. Verkrachten, mishandelen, vernederen, ga zo maar door. U wilt Devon Brady straffen, ik lever haar. Als u haar zat bent, kunt u haar daar heel gemakkelijk van de aardbodem laten verdwijnen.’
Enright zei niets, maar Danner zag de emotie in zijn gezichtsuitdrukking. Hij had hem gestrikt.
Enright bevochtigde zijn lippen. ‘Misschien liegt u wel. Hoe weet ik dat het echt allemaal mogelijk is?’
‘Ik heb er een aantal jaren geleden zelf een paar aangename maanden doorgebracht. Het was erg onderhoudend... voor mij.’
‘En voor de vrouw?’
‘Het was geen vrouw. Ik had een jongen bij me die zo dom was geweest me ontrouw te zijn. Hij was echt beeldschoon, maar niet voor lang.’
‘Waarom vertelt u dit aan mij?’
‘Ik kan het met een gerust hart vertellen omdat u er nooit bewijs van zult vinden. En u moet weten dat we veel op elkaar lijken. Meteen toen ik u op CNN zag, wist ik dat u mijn huis in Nigeria zou waarderen. Het is perfect voor u en uw Devon Brady.’ Hij glimlachte. ‘Ik zie dat het aanbod u opwindt. Waarom ook niet? Het is wat u al die tijd hebt gewild, toch?’
Enright knikte langzaam.
Danner wachtte en gaf hem zo de kans om de rest van de weg zelf af te leggen.
Enright leunde naar voren. ‘Wat moet ik doen?’